‘Geboren in 1948 ben ik op- gegroeid met de Tweede We- reldoorlog altijd op de achter- grond. We werden overstelpt met verhalen’, schreef ik in het vorige ‘bevrijdingsnum- mer’ van deze krant, en een daarvan was: ‘hoe mijn tante op de fiets naar Amersfoort ging om haar man uit het kamp te praten’. Dit bevrij- dingsnummer lag nog niet op de deurmat of ik werd gebeld door Kees Kok, een geboren en getogen Harmelenaar.
Hij had net dit stukje gelezen toen er bij hem een lichtje ging bran- den. Het verhaal over de tante, gecombineerd met de naam van mijn moeder Reina Baljeu, deed hem naar de telefoon grijpen. Het kwam hem zo bekend voor. Heette die tante Pietje Baljeu en die oom Wim Prins en woonden ze in ’s Gravenzande? Hij vertel- de: ‘Weet je dat die tante, met die verzwakte oom, op de terugweg van kamp Amersfoort bij ons in huis aanbeland zijn? We woonden toen op een boerderij aan de Leidse Straatweg (waar nu de Vijverhof is) en mijn ouders hebben je oom en tante opgevan- gen. Ze hebben zeker een aantal dagen bij ons gelogeerd. Weet je dat we nog jaren contact gehouden hebben en ik een paar keer bij hen in ’s Gravenzande op be- zoek geweest ben en er gelogeerd heb?’ Daarop ging er bij mij ook een lichtje branden. Toen ik mijn nichtje vertelde dat we naar Harmelen gingen verhuizen zei zij: ‘O, dat ken ik, Harmelen, dat is zo’n leuk dorp. Wij hadden er vroeger kennissen wonen en gingen daar vaak op bezoek’. Ik ben helemaal verrast door het verhaal van Kees Kok. Dat wij, zoveel jaar later, min of meer bij toeval, in Har- melen terecht geko- men zijn en dat ik nu hoor dat mijn oom en tante ooit, op hun barre reis in de oorlog, hier liefdevol opgevangen zijn. Kees Kok: ‘Ik ben geboren in 1944, dus ik ken het verhaal van die eerste keer slechts van horen zeggen. Maar de contacten met je oom en tante zijn jaren gebleven. Je neef Cor heeft mij weleens opgehaald met de brommer waarop we samen naar ’s Gravenzan- de reden. Ik ben ook bij je oom op de tuin geweest in Hoek van Holland. Het jaar daarop ben ik zelf op de fiets naar hen toe ge- gaan’. Een paar dagen later komt hij aan zetten met een tegeltje. Gemaakt door mijn tante, met twee wiegjes erop geschilderd, dat zij maakte ter gelegenheid van de geboorte van de twee- ling Adriaan en Dirk in hun gezin in 1949. Mijn oom en tante en de ouders Kok leven al lang niet meer en dus bel ik natuurlijk het nichtje nog eens op met dit verhaal. Ook zij is verbaasd en verrast, maar weet zich nog heel goed de bezoeken aan de familie Kok te herinneren. ‘We waren een keer op bezoek geweest en toen waren er bij de familie puppy’s geboren.
Ik was een jaar of 14 en helemaalgek van die hondjes. Maar mijnmoeder wilde er niets van weten,die had niets met honden. Bij hetwegrijden ’s avonds deed mijnvader het autoraampje omlaagom gedag te zeggen en zette me-vrouw Kok heel snel een van depuppy’s op mijn schoot. Ik waser zo blij mee! Thuisgekomenzetten wij hem in de bijkeuken,waar hij de hele nacht heeft zittenjanken. Wisten wij veel dat hijwarmte nodig had, wij haddeneen poes en waren geen hondengewend. Dus de volgende mor-gen was mijn moeder het zat enterwijl ik naar school was heeft zede puppy weggegeven. Wat wasik verdrietig toen ik thuis kwam!Omdat het nichtje geboren is in1947 heeft zij het verhaal van dieeerste keer ook van horen zeg-gen. Wel weet zij dat haar vaderdoor de Duitsers opgepakt wasin 1944 en in kamp Amersfoortopgesloten zat. ‘Het was kort nade geboorte van mijn broer Wimin oktober ’44, het was winter enmijn moeder ging op de fiets van’s Gravenzande naar Amersfoortom mijn vader uit dat kamp tehalen. (mijn moeder paste toenop de drie kinderen die thuis ach-tergebleven waren, dat verhaalhad ik thuis ook vaak gehoord,Anneke Boskma) ‘Waarom hijdaar zat en hoe ze het voor elkaarkreeg dat hij mee mocht wist ikook niet. Maar mijn moeder, eenpittige tante, kreeg het voor el-kaar. Waarna ze op de terugwegdus in Harmelen bij de familieKok belandden’.
Hoe een enkele regel in een ver-haal dus een heel staartje kreeg!
Het tegeltje dat mijn tantestuurde ter felicitatie is nogsteeds in de familie.